De naam populier
Populus, peppel en popel zijn afgeleid van het Griekse ‘paipolos’, dat trillen betekent en betrekking heeft op de bladeren van de populier die bij het geringste zuchtje wind bewegen. Ook zegt men wel dat de bladeren van de populier even gemakkelijk in beweging worden gebracht als het volk. De populier werd in het oude Rome veel aangeplant bij publieke plaatsen, vandaar de naam ‘arbor populi’. Ook het Spaanse ‘alamo’ voor populier lijkt verwant te zijn aan ‘alameda’, wat publieke wandelplaats betekent. De Romeinen associeerden het geluid van de peppel met het geroezemoes van het volk – populus – in de straten van Rome. De immer ruisende bladeren van de populier worden ook wel vrouwentongen genoemd en ook de bekende uitdrukking ‘Trillen als een espenblad’ houdt verband met het bewegende blad.
De populier in de Germaanse oudheid
Als men de koorts bij een patiënt uit wilde drijven, werd in Saksen aanbevolen om voor zonsopgang naar een populier te gaan, hem met beide armen te omvatten, daarbij uitsprekend:
“Populier, jij oude,
Mij schudt de koude,
Ik breng de koude niet alleen,
77-erlei koude zullen er zijn.”
Saters (bosgoden met horens en bokkenpoten) worden soms afgebeeld met een populierenkrans. In de Middeleeuwen geloofde men dat heksen de toverkracht van de populier benutten voor het maken van heksenzalf en dat ze vergaderingen belegden in de kruinen. Mistels (maretak), toverplanten bij uitstek, groeiden vaak in populieren, wat de reputatie van de populier als toverboom nog versterkte.
De populier is een kenmerkende boom voor grote delen van Vlaanderen en Nederland. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de populier een bron van inspiratie is voor dichters, schilders en recentelijk voor landschapsfotografen. Let er maar eens op hoe vaak de populier figureert in landschapsfoto’s van bekende fotografen. Op de homepage van deze site vindt u bijvoorbeeld vier foto’s van bekende landschapsfotografen. De ‘groene’ foto is genomen op Zuid-Beveland, net als de ‘blauwe’ foto van het Jachtse bos. De ‘rode’ foto is van Hans Glader. Op de ‘gele’ foto heeft Paul van Gaalen het Kathedralenbos in de Almeerderhout gefotografeerd.
De populier speelt ook een rol in allerlei volksverhalen en in het volksgeloof. Hieronder enkele mooie voorbeelden. Weet u meer van dergelijke voorbeelden, laat het ons dan weten!
Denkend aan Holland (H. Marsman, 1936)
Denkend aan Holland zie ik brede rivieren
traag door oneindig laagland gaan,
rijen ondenkbaar ijle populieren
als hoge pluimen aan den einder staan.
Een citaat uit een brief van Vincent van Gogh aan zijn broer Theo, …’Het laatste wat ik gemaakt heb is een nogal grote studie van een populierenlaan met gele hersftbladeren, waar de zon hier en daar schitterende plekken maakt op de afgevallen blaren op de grond, die afgewisseld worden door de lange slagschaduw der stammen. Aan het eind van de weg een boerenhuisje en de blauwe lucht tussen de herfstbladeren door.’
Populieren (Ankie Peypers)
Langs het voorjaar staan
als langs helder water
van vijvers en kanalen
meisjes, strakgespannen,
meisjes, bijna vrouwen,
jonge populieren.
Donkerglanzend hout
van smalle ledematen,
lichtglanzend geritsel
van luchtblauw verlangen
in de groene kruinen.
Als zij door het park gaan
weten zij soms bijna
niet te onderscheiden
wie zij zijn, zichzelf of
langs de waterzijde
de van leven volle
bomen, die omhelzend
het helder water kaatst.
De populier (Jan van Nijlen)
Hij staat in een tuin in de stad,
alleen en verloren en groot,
met wuivende kruin, en ´t geruis
der winden door twijg en in blad,
dit lied van verlangen en nood,
is hoorbaar tot diep in het huis.
Ik zie hem des morgens door ´t raam
der keuken, bij ´t haastig ontbijt.
Zoals men zijn vrouw en zijn kind
begroet, noem ik hem bij zijn naam.
Hij wuift dan als waar hij verblijd,
die makker, mijn vennoot en vriend.
Nooit merkte ik dat hij was gegroeid,
ik zag hem altijd zoals nu:
eenvoudige boom, die, gezond,
slechts ééns, in het jaar, als hij bloeit,
zo gek doet als koning Ubu
en jong wordt en vriendelijk en blond.
Ik zal eerder doodgaan dan hij…
En als ik op ´t bed lig en snak
naar licht en naar lucht en – naar wat?
zal hij, overschillig en blij,
het lied dat de dood in mij brak
nog voortzingen over de stad.
De populier (Luuk Gruwez)
Zo lening is de knotwil niet,
die plompe lome Oblomow
die staat te mokken aan een sloot,
de Salix alba, een gesjeesde clown
die naar zijn modderpoten staart.
Zijn broer, de lepe populier,
een danig opgeschoten knaap,
mag defileren in een laan
in het paasbest van zijn trois-pièces.
Hij wil een heel eind hogerop,
giraffe van de bomen zijn,
een chique boom van louter hals
die reikhalzend naar de sterren kijkt.
O dunne ober, magere markies
die aardig en gedistingeerd
naar eender welke handkus nijgt
– de wind haast biddend om excuus –
en zozeer populier moet zijn.
De populier (Marc van Caelenberg)
Als afgedankte stek
Vanwege krom en veel te spichtig
Bij toeval in de tuin beland
En daar voorlopig ingekuild
Was ik hem even uit het oog verloren.
Nu
Vijfentwintig zomers later
En nog meer meters hoger
Kan ik er moeilijk nog omheen
Dat hij hier wellicht blijven zal
Op deze plek
Waar ik ook wortel heb geschoten.
Ik vraag mij af
Wie van de twee
Als eerste voor de bijl zal gaan.
Thuiskeer in Zeeland (Hans Warren)
Ver als een blik gaat,
ver van wolken
ruisen peppels ijl en licht
(A. Van Wilderode)
Wie in het Waasland is geboren
hoort van de duizend kanada’s,
het ruisen in zijn oren
en ziet zover zijn ogen boren,
de groene overvloed van gras.
Op doorreis door Vlaanderen (Willem Wilmink, 1936)
Ach mijn vrouw wil naar Zuid-Frankrijk
voor vakantie en vertier.
Daarom rijdt ze nu door Vlaanderen
en ik ben haar passagier.
Meid, waarom zo ver gereden,
waarom blijven we niet hier,
waarom blijven we niet in Vlaanderen
met zijn duizend duizend soorten bier?
Hier zijn middeleeuwse steden,
majesteitelijk en fier,
hier schiep Brueghel zijn taferelen
van het landvolk aan de zwier,
hier schiep Rubens vrouwenbillen
die getuigen van plezier,
in het landschap van Stan Ockers
en van Peerke Pollentier.
Weet je soms nog witter bloemen
dan de hagelwitte vlier,
zijn er ergens hogere bomen
dan de Vlaamse populier?
Smalle huizen op de velden:
ieder huis de pionier
van een nooit voltooide hoofdstraat
in een nooit gebouwd kwartier.
Vlaanderen, Vlaanderen door welk noodlot,
door welk wonderlijk bestier
word je steeds voorbijgereden,
worden al je mooie steden,
Brugge, Antwerp, Gent en Lier,
tot op heden steeds gemeden,
waarom blijft er niemand hier?
Bonte Abeelen (Guido Gezell)
Wit als watte en teenegader
groen, is ’t bonte abeelgeblader.
Wakker, als een wekkerspel,
wikkelwakkelwaait het snel.
Groen vanboven is ’t en, zonder
minke, wit als melk vanonder.
Onstandvastig volgt het, gansch,
’t onstandvastig windgedans,
Wisselbeurtig, op en neder,
slaat het, als een vogelveder.
Wit en grauw, zoo, door de lucht,
‘bonte-abeelt’, de duivenvlucht.
Het eigen land (Truus Gerhardt)
De donzen hoeven, langs de zuivre stroom gedoken,
het dromend vee, de donker opgestoken
besombering der dijken, ’t stromend goud
der peppels langs de bloembesneeuwde wegen
Mathilde, Boek IV (Jacques Perk)
De popel streeft omhoog met trots verachten
Der aarde, en ’t harte popelt haan van smachten
Naar ’t blauw des hemels, waar de vrede wast
Het sidderen van de ratelpopulier
“Op het verschrikkelijk oogenblik dat Christus aan het kruishout hing, en de zon zich met een rouwfloers omhing, ging een siddering door de gehele levende natuur. De mensch, aangegrepen,verschrokken en stil, wachtte met bange ziel het einde van dit ongewone, nooit beleefde gebeuren af.
De dieren in het woud kropen van angst weg, en waagden het niet uit hunne holen te verschijnen. Geen vogel zong, geen vlieg of kever zoemde meer. Alles was stom, drukkend, angstwekkend. Alleen de bloemen, de struweelen, de boomen fluisteren nog in hunne taal en verhaalden elkander de geschiedenis van dit merkwaardig uur.
‘Ach, nu is hij heengegaan’, lispelde zacht de treurwilg van Babylon. En diep, heel diep naar beneden hingzij haar treurende takken tot in de Euphraat.
De wijngardenier ging over den Wijnberg en zag, hoe de druif bitter weende. En toen nu de vrucht was gerijpten de pulp tot zieden en gisten gekelderd was, noemde ze den drank later‘Christus tranen’. Maar om Golgotha verhief zich een zoet aroma. De nachtviool zond deze uit tot verkoeling van den lijdende Zoon Gods, en de Iris sprak tot zuster Cypres, ‘ik wil wonen naast de graven, als een gedachtenis aan dit uur’.Daar verhief zich plots een zachte fluisterwind door de zwoele atmosfeer. Hetwas de doodsengel Astaroth, die naar het kruis trok. En toen het vanaf datkruishout klaagde en steunde: ‘Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij Mijverlaten?’ beefden en sidderden alle takken van de boomen, alle bladeren enalle bloemen.
Alleen de Ratelpeppel, de Esp, eentrotsche, hoogmoedige, koude boom, stond daar ongeroerd op Golgotha. ‘Wat deertons, zoo sprak hij, ‘Uw lijden?. Wij boomen, bloemen en planten zij toch reinen zonder zonde!’. Doch zie, Astaroth, de doodsengel, nam een zwarte schaal,met het bloed des Verlossers gevuld, en goot ze leeg aan de wortels der trotsche esp. Toen verstarde de ongelukkige boom. Zijn bladeren zonken als losnaar beneden. Nooit of te nimmer kwam er meer rust in zijn takken en twijgen; en nog, als alles in deze natuur stil is, onbeweeglijk en kalm, alles rustig isen zalig, beeft en trilt en siddert hij, en heet Ratel-Populier tot op den huidigen dag”.
Bomen over bomen (Ernst van Altena)
In oktober zijn de bomen
van hun zomerwee bekomen
en ze zuchten dan: we zijn weer onder ons…
Geen gebrom meer, of geknetter,
geen getetter of geschetter…
En ze kleden zich in feest’lijk goud en brons.
En dan houden ze een party in het Spanderswoud
met de varens en de mossen en het kreupelhout.
En ze lachen en ze bomen met elkaar,
op die laatste zonnedagen van het jaar.
Kijk, de eiken staan te prijken
met hun bruine brede kruinen,
de kastanje met oranje kroonjuwelen…
En de vlieren staan gevieren populieren te versieren,
bij de vennen kussen dennen de abelen…
En de ceders doen wat teders met de els,
westewinden strijken linden door hun pels.
Coniferen converseren met de sterke blanke berken.
Ook de essen en cypressen komen los,
van september tot november in het bos!
Maar helaas, een weekje later
heeft haast elke boom een kater
van dat al te vrolijk najaarszonnefeest.
En zij laten met z’n allen
al hun bronzen blâren vallen
en ze denken ’t is weer mooi genoeg geweest.
Bij de eerste najaarsstormen in het Spanderswoud
gooien zij elkaar met eikels en met stukken hout.
En zo vechten alle bomen met elkaar,
op die eerste winterdagen van het jaar:
Ja, dan beuken alle beuken op de eiken,
die niet wijken, maar geniepen met de iepen
en de berken…
En de sparren harrewarren met de vlieren,
die weer klieren door de tere coniferen te bewerken…
Populieren staan te tieren naar de olm…
En die dwaze beukt de hazelaar tot molm!
Alle dennen slaan hun pennen naar de essen en cypressen.
Ook krakélen de abelen er op los…
In november en december in het bos!
(Sandra Fase)
Een grote Kastanje, staat midden op het veld,
groot, stevig, robuust, eigenwijs.
Naast die Kastanje staat een Linde,
sierlijk, slank, kwetsbaar.
Daartussen groeit een kleine boom,
het is nog niet helemaal duidelijk,
wat dit boompje worden gaat.
Die Kastanje is de baas dat is duidelijk,
de Linde volgt vrij gedwee de voetsporen van de Kastanje.
Het kleine boompje dartelt er wat tussen,
maar staat heel vaak naast de sterke grote Kastanje.
Kijkt naar hem op, waardeert hem voor wat hij is.
En ook de Kastanje toont respect voor dit kleine boompje,
hij weet dat ze sterk zal worden.
De Linde ziet het geheel met lede ogen aan,
maar kan het niet veranderen,
daartoe bezit ze de capaciteiten niet.
Het kleine boompje vol gevoel merkt dat wel,
en probeert haar weg te vinden, het gulden pad.
De grote Kastanje verliest zijn blad, dor, dof, en droog.
Het is een slopend proces, langzaam kwijnt hij weg.
Het kleine boompje groeide langzaam en men kon snel zien,
dat het een prachtige Populier werd, ze was standvastig,
maar meegaand en stond stevig met haar wortels in de grond.
Tot die grote Kastanje het niet meer kon velen,
de bladeren verdorden aan de robuuste takken.
Takken braken langzaam af, als er een beetje storm kwam.
En op een dag ……
Sinds die dag is de Populier heel snel groot geworden,
dat kon ook niet anders, dat was de wet van de natuur.
De Linde zo kwetsbaar,
ontluikt stoer haar nieuwe blaadjes.
Ontdeed zich van alles wat met de Kastanje te maken had
en bouwde haar eigen leven op.
Helaas was daar weinig ruimte voor de Populier,
ze vroeg wel steeds om haar plekje,
maar kreeg te weinig respons,
toen dat eindelijk allemaal tot de Linde doordrong,
was het helaas te laat.
De populier had geleerd om haar eigen weg te vinden
en natuurlijk gezien,
kwamen de Linde en de Populier elkaar nog wel eens tegen,
maar er was niets meer tussen die twee.
Alle hoop vervlogen met de dorre bladeren van de
Kastanje mee,
verwrongen staan ze daar de Linde met haar verdriet,
omdat het toch wel stil is, zo schijnbaar alleen.
Wel veilig, want vrienden genoeg. Die hielpen haar wel overeind.
De Populier ook verdrietig want ze voelde zich intens
alleen, koud, in de steek gelaten,
als een geënte tak die wel wilde,
maar niet mocht groeien.
Wetend dat er iemand was,
die vast van haar gehouden heeft,
maar zo onbereikbaar bleek te zijn.
Wetend dat dit nooit meer goed zou komen,
de takjes, eerst de kleine, breken langzaam af,
tot er een kale stam overblijft.
Ontdaan van haar illusies,
bouwt ook de Populier haar eigen leven op,
ze is sterk, veel sterker dan ze dacht.
Kan alles, maar blijft alleen.
Altijd!
Meidoornbruid
Verwacht mij niet! Ik zal niet keren,
Ik heb mijn trots, mijn adeldom;
Slechts je uitdrukkelijk begeren
Brengt je mijn zichtbaar zijn weerom.
Maar hoor, hoe mystisch populieren
Je tegenritselen, merk de groet
Van aardse, argloze anjelieren,
Je geuren zendend, zomerzoet!
Een koor van felle, zuivere vogelen
Put zich in liederen zalig uit;
Voor je verdroomde, open ogen
Bloeit eeuwig nieuw de meidoornbruid.
Informatie
Deze website wordt beheerd door de Commissie Populier van de KNBV. Deze website is gebouwd door Stichting Populier in samenwerking met Stichting Probos. De actualisatie van de site in 2020 is mede mogelijk gemaakt door giften van Stichting Fonds A.H. Martens van Sevenhoven, Stichting De Roos-Gesink, Russell-ter Brugge Fonds en Gravin van Bylandt Stichting.